Wat Jezus over Jona zei (4)

Eerder heb ik uiteengezet dat het verhaal over de vraag naar een teken in twee basisversies bestond, dat dit teruggaat op een heel oude herinnering en ik heb laten zien wat er vermoedelijk in Q stond.

Historische maximalisten (die je doorgaans niet aantreft onder wetenschappelijke historici en nieuwtestamentici) zullen beweren dat Jezus viermaal naar een teken werd gevraagd. Het wordt in de evangeliën immers viermaal verteld, en vier keer zijn er andere gesprekspartners en reageert Jezus op een andere manier. Als de evangeliën directe weergaven zouden zijn van wat er echt gebeurd is, moet je logischerwijs aannemen dat dit vier verschillende gebeurtenissen zijn geweest.

Door Marcus naast Q te zetten, heb ik laten zien wat een historisch minimum zou kunnen zijn: het gaat om een oude herinnering die continuïteit heeft met een of meer gebeurtenissen tijdens Jezus’ leven op aarde. De vraag om een teken en Jezus’ weigering is een typische scene die iets zegt over de wijze waarop Jezus optrad en de reacties die hij daarop kreeg. Dit is mijns inziens historisch aannemelijk en ook in lijn met wat ik in de wetenschappelijke literatuur tegenkom.

De vervolgvraag die ik hier wil behandelen, is hoe het ontstaan van de woorden in Q, die een stuk uitgebreider zijn dan in Marcus, historisch verklaard kan worden. Hierbij wil ik strikt historisch redeneren. Het maakt mij niet uit of de woorden in Q een weergave zijn van wat Jezus gezegd heeft, of dat ze later aan hem zijn toegeschreven. Sterker nog: ik zou het fantastisch vinden als we woorden en daden aan Jezus konden toeschrijven. Hoe meer hoe beter. Maar bij een historische benadering gaat het erom dat je dat op een methodisch strenge wijze doet. Wat ik hier schrijf, bedoel ik als een illustratie van een gangbare wetenschappelijke werkwijze om historische vragen toe te passen op deze teksten.

Q luidde vermoedelijk als volgt:

Anderen zeiden tegen hem: ‘Meester, we willen een teken van u zien.’ [Of iets in de trant van: ‘sommigen vroegen hem om een teken.’] Hij zei: ‘Dit is een verdorven generatie! Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van Jona. Want zoals Jona een teken was voor de inwoners van Nineve, zo zal de Mensenzoon een teken voor deze generatie zijn. Op de dag van het oordeel zal de koningin van het Zuiden samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij was van het uiteinde van de aarde gekomen om te luisteren naar de wijsheid van Salomo, en hier ziet u iemand die meer is dan Salomo! Op de dag van het oordeel zullen de Ninevieten samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij waren na de prediking van Jona tot inkeer gekomen, en hier ziet u iemand die meer is dan Jona!

Q 11:16, 29-32

Als je woordelijker zou vertalen, staat er: ‘(…) maar een teken zal haar niet gegeven worden, behalve het teken van Jona.’ Tot ‘behalve’ loopt de inhoud dus precies parallel aan Marcus. De mensen die om een teken vragen, krijgen het niet. De formulering van Marcus is trouwens ook interessant. Woordelijk weergegeven: ‘Als aan deze generatie een teken gegeven zal worden!’ Hierbij moet je aanvullen: ‘zullen ze ten onder gaan’ of iets dergelijks. De strekking is uiteraard: ze zullen zeker geen teken krijgen. Dit is een semitisme, en ik kan mij levendig voorstelling dat deze krasse weigering indruk op de leerlingen heeft gemaakt en zij dit onthouden hebben.

In Q is er een vervolg: de mensen krijgen wel het teken van Jona. Dit is uiteraard niet een teken zoals de mensen die vragen. Het teken van Jona is eigenlijk geen teken, maar een onderstreping van de weigering een teken te geven. Als je zo graag een teken wilt, nou alsjeblieft, hier heb je er eentje…

De inhoud is: zoals Jona een teken was voor de Ninevieten, zo zal de Mensenzoon een teken voor deze generatie zijn. Deze formulering doet sterk denken aan een ander woord uit Q. Lucas 17:24 luidt: ‘Want zoals de bliksem licht geeft wanneer hij van de ene naar de andere kant van de hemel flitst, zo zal de Mensenzoon verschijnen’ (vgl. Mat. 24:27). De parallelle vorm en inhoud zijn wat mij betreft een sterke aanwijzing voor hoe je het teken van Jona moet lezen. De toekomende tijd van ‘zal zijn’ wijst op de komst van de Mensenzoon. Dan betekent het: net zoals Jona’s optreden de ondergang aankondigde voor de Ninevieten, zo zal de komst van de Mensenzoon de ondergang betekenen van de mensen die om een teken vragen. Het optreden van een profeet als teken is in het Oude Testament verbonden met oordeel. Saillant detail is natuurlijk dat Jona’s aankondiging slechts bestond in de prediking van enkele woorden, zonder bijzondere tekenen.

Om het teken van Jona te begrijpen moet je enkele denkstappen maken, en het is geen wonder dat Matteüs voor een vereenvoudiging koos door er een christologische profetie van te maken. De verklaring voor die moeilijkheid zou kunnen liggen in het groeiproces van de woorden in Q.

Het thema van Jona en zijn prediking komt voor in het woord over de Ninevieten:

Op de dag van het oordeel zullen de Ninevieten samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij waren na de prediking van Jona tot inkeer gekomen, en hier ziet u iemand die meer is dan Jona!

Hier is geen sprake van onduidelijkheid. De redenering is: als de heidense Ninevieten al op Jona’s prediking tot inkeer zijn gekomen, dan is het de mensen die nu, bij iemand die meer is dan Jona, niet tot inkeer komen, in het oordeel zeer zwaar aan te rekenen dat ze dat niet hebben gedaan.

Dat Jona’s prediking succesvol was, doet niet af aan de hierboven gegeven duiding van het teken van Jona voor de Ninevieten. Jona kwam als teken van veroordeling. Dat de Ninevieten daaraan zijn ontsnapt, draagt juist bij aan de veroordeling van ‘deze generatie’.

Volgens mij kun je het teken van Jona voor de Ninevieten pas goed duiden als je het daaropvolgende woord over de Ninevieten hebt gelezen. Dat is een aanwijzing dat we te maken hebben met een manier waarop twee losse overleveringen aan elkaar zijn geknoopt. Binnen Q gaat het in de context steeds over de vraag of Jezus’ autoriteit wel van God komt, en dat die vraag een beslissing van Jezus’ hoorders vraagt. In die context zijn de woorden over de vraag naar een teken en het woord over de Ninevieten aan elkaar geknoopt door het teken van Jona. De Q-redactor maakte hierbij gebruik van de vorm ‘zoals (voorbeeld uit het verleden of de natuur), zo zal de Mensenzoon (…) zijn’, zoals die ook elders in Q is te vinden

Een ander argument hiervoor is de volgorde ‘koningin van het Zuiden’ – ‘Ninevieten’. Die volgorde is een beetje vreemd na het noemen van het teken van Jona. Q 11:29b-30 valt daarom goed te beschouwen als een redactionele brug tussen twee overleveringen:

(…) Hij zei: ‘Dit is een verdorven generatie! Ze verlangt een teken, maar zal geen teken krijgen

[behalve dat van Jona. Want zoals Jona een teken was voor de inwoners van Nineve, zo zal de Mensenzoon een teken voor deze generatie zijn.] 

Op de dag van het oordeel zal de koningin van het Zuiden samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij was van het uiteinde van de aarde gekomen om te luisteren naar de wijsheid van Salomo, en hier ziet u iemand die meer is dan Salomo! Op de dag van het oordeel zullen de Ninevieten samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij waren na de prediking van Jona tot inkeer gekomen, en hier ziet u iemand die meer is dan Jona!

Dat het woord over de koningin van het Zuiden ouder is dan Q, zou goed kunnen. Salomo figureert namelijk ook elders in Q in een woord van Jezus, maar in een andere rol (zie Lucas 12:27 par.). En er zijn woorden in Marcus en Q te vinden met vergelijkbare thematiek. Het aanhalen van voorbeelden uit het verleden en/of uit de heidenwereld komt in dat type woorden vaker voor:

  • Het lot van Sodom zal op die dag draaglijker zijn dan x (Mat.10:15; Luc. 10:12).
  • Tyrus en Sidon zouden allang tot inkeer gekomen zijn en het zal voor hen draaglijker zijn in het gericht (Mat. 11:21-23; Luc. 10:13-14).
  • Zoals het was in de dagen van Noach, zo zal het op de dag van de Mensenzoon zijn (Mat. 24:37-39; Luc. 17:26-27, 30).

Het zou kunnen dat het woord over de Ninevieten tot dezelfde groep overleveringen behoorde. Maar het is ook mogelijk om een andere verklaring te geven. Q houdt namelijk van verdubbelingen van voorbeelden en van man-vrouw-paren. Lucas heeft die voorkeur overgenomen. Bij het laatst aangehaalde woord over de dagen van Noach voegt hij bijvoorbeeld het voorbeeld van de dagen van Lot toe, en eindigt dan met ‘Denk aan de vrouw van Lot!’ (Luc. 17:32). Als Lucas dit kon doen, kon Q of de overlevering vóór Q dat ook doen. Een argument hiervoor is de volstrekt gelijke opbouw. Het is goed mogelijk dat een Q-overleveraar het woord over de koningin van het Zuiden en Salomo imiteerde en een eigen voorbeeld toevoegde, dat van de Ninevieten.

Als deze reconstructie klopt, is het duidelijk dat er geen enkel woord over Jona in Q op oudere traditie dan Q en vervolgens op Jezus teruggevoerd kan worden. Wat zei Jezus over Jona? Helemaal niets. Als je niet meegaat met de laatste stap van de reconstructie, dan kan alleen het woord over de Ninevieten, niet dat van het teken van Jona teruggevoerd worden op oudere traditie en eventueel op Jezus.

Bovenstaande is de meest sceptische en tegelijk goed mogelijke reconstructie die ik kan verzinnen. Het onderliggende principe is dat je bij de teksten die je in de bronnen aantreft steeds moet beargumenteren waarom je ze aan een oudere laag toeschrijft. Ook als je beweert dat Jezus dit natuurlijk zo gezegd heeft, doe je een enorme aanname en steun je op hypothesen die vanuit een historisch perspectief bevraagd kunnen worden.

Als de bovenstaande reconstructie niet klopt, en die kans is levensgroot aanwezig, dan is de meest voorzichtige conclusie: één bron is geen bron. De woorden over Jona komen alleen in Q voor. Het is daarom, zonder ander ondersteunend bewijs, niet aantoonbaar dat Jezus het ooit over Jona heeft gehad. Het is zeker mogelijk, maar er zijn ook goede alternatieve verklaringen. De vraag wat Jezus over Jona zei, strandt dus bij Q in het meest optimistische geval onbeslist.

Historisch gezien kunnen deze woorden alsnog gebruikt worden bij de reconstructie van Jezus’ boodschap door te letten op hoe de thematiek van deze woorden terugkomen in andere teksten. Dat is de trend in het huidige onderzoek. Men heeft het grotendeels opgegeven om de ‘echte woorden’ van de ‘onechte woorden’ te onderscheiden, omdat dit meestal gewoon niet mogelijk is. Men let dan meer op de grote lijnen en terugkerende thema’s. Als je zo naar de woorden over Jona kijkt, staan ze in lijn met Jezus’ boodschap dat het in het gericht cruciaal is of je Jezus’ goddelijke gezag hebt aanvaard en of je aan zijn oproep om tot inkeer te komen, gehoor hebt gegeven.

Wat Jezus over Jona zei (3)

De woorden van Jezus over Jona in de canonieke evangeliën, te weten het Evangelie volgens Matteüs en het Evangelie volgens Lucas, zijn terug te voeren op één bron: de hypothetische bron Q.

(Afleveringen: 1, 2)

Voordat ik laat zien wat er vermoedelijk in Q heeft gestaan, zij opgemerkt dat Q niet onomstreden is. Dat heeft enerzijds wetenschappelijke redenen: in argumentationibus entia non sunt multiplicanda sine necessitate. Degenen die de Q-hypothese onderschrijven, doen dit niet omdat ze zo’n hypothetische bron zo geweldig vinden, maar omdat de invoering van deze bron in hun ogen noodzakelijk is. Dat is tot nu toe nog steeds de meerderheid van de wetenschappelijke nieuwtestamentici. Hieronder bevinden zich ook de nieuwtestamentici die ik de beste in het vakgebied vind. De andere redenen waarom Q omstreden is, zijn ideologisch van aard: sommigen willen alle historiciteit aan Jezus ontnemen en daarvoor is Q een bedreiging, anderen zien in Q juist een bedreiging voor de betrouwbaarheid van de canonieke evangeliën, omdat je dan moet toegeven dat Matteüs en Lucas hun bronnen fors hebben bewerkt.

Van Q zijn in de afgelopen decennia verschillende reconstructies gemaakt, die je uiteraard met een klein korreltje zout moet nemen. Maar het is altijd een boeiende exercitie met in veel gevallen een overtuigend resultaat.

Het zou hier te ver voeren om alle argumentaties op basis van de Griekse tekst tot in detail uit te werken. Ik beperk mij tot de hoofdlijnen. Een van de belangrijkste argumenten om te onderscheiden tussen Matteüs en Lucas is door hun stilistische en compositorische eigenaardigheden goed in kaart te brengen. Dat onderzoek ligt achter veel van de beslissingen om iets aan Q toe te kennen of niet.

Matteüs 12 (NBV21)Marcus 8 (NBV21)Lucas 11 (NBV21)
[38] Daarop reageerden enkele schriftgeleerden en farizeeën met een vraag: ‘Meester, we zouden graag een teken van U zien.’  [11] Daar kwamen de farizeeën op Hem af, en ze begonnen met Hem te discussiëren. Om Hem op de proef te stellen, verlangden ze van Hem een teken uit de hemel.[16] Anderen verlangden van Hem een teken uit de hemel om Hem op de proef te stellen.

[29] Toen er steeds meer mensen toestroomden,  

Als er in Q iets over het vragen naar een teken heeft gestaan, zoals uit Matteüs 12:39 par. (zie hieronder) blijkt, dan moet dat uit bovenstaande teksten te reconstrueren zijn. Lucas verwerkt de vraag naar het teken een stuk eerder in de tekst, waarna Jezus eerst ingaat op de kwestie van Beëlzebul. Daarom kwam voor Lucas een directe vraag naar een teken niet goed uit. Matteüs lijkt daarom Q bewaard te hebben met de directe vraag (die ook niet in Marcus voorkomt). Dat blijkt ook het uit ontbreken van ‘uit de hemel’, dat bij Lucas uit Marcus komt. De formuleringen ‘sommigen / de een … (de) ander(en)’ kan van Q komen. Door de interferentie van Marcus is de precieze verwoording van Q hier relatief onzeker. Er worden twee reconstructies voorgesteld, een terughoudende en een meer precieze:

  • Iets in de trant van: Sommigen vroegen hem om een teken.
  • Anderen zeiden tegen hem: “Meester, we willen een teken van u zien.”
[39] Hij antwoordde: ‘Dit is een verdorven en trouweloze generatie. Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van de profeet Jona.  [12] Jezus slaakte een diepe zucht en zei: ‘Waarom verlangt uw soort mensen een teken? Ik verzeker u: aan mensen als u zal zeker geen teken gegeven worden!’zei Hij: ‘Dit is een verdorven generatie! Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van Jona.  

Hier is de reconstructie gemakkelijk. Het ‘antwoorden’ is Matteaans, evenals de toevoeging ‘en trouweloze’, die afkomstig is uit Deuteronomium. Ook ‘de profeet’ is een toevoeging, omdat uit vers 40 blijkt dat het Matteüs gaat om Jona als profetie van Christus. Het is typisch voor Matteüs om gefocust te zijn op de vervulling van profetieën. De reconstructie van Q valt dus nagenoeg samen met Lucas.

[40] Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van een grote vis zat, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het binnenste van de aarde verblijven. [30] Zoals Jona een teken was voor de inwoners van Nineve, zo zal de Mensenzoon een teken voor deze generatie zijn.  

Hier is het moeilijk voor te stellen dat Lucas deze profetie geschrapt heeft. Gezien Matteüs’ voorkeur voor het thema van de vervulling van profetieën en de manier waarop hij dat elders in zijn verhaal verwerkt, is het waarschijnlijker dat we hier de hand van Matteüs aan het werk zien. De tekst van Lucas is ook niet per se heel duidelijk, want waarin bestaat het teken dat Jona aan de Ninevieten geeft? Deze onduidelijkheid heeft Matteüs op zijn eigen manier ingevuld. Ten voordele van de oorspronkelijkheid van Lucas spreekt ook dat hij het thema van ‘deze generatie’ voortzet en niet opeens naar een christologisch thema overspringt. Lucas geeft hier dus zeer waarschijnlijk weer wat in Q stond.

[41] Op de dag van het oordeel zullen de Ninevieten samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij waren na de prediking van Jona tot inkeer gekomen, en hier ziet u iemand die meer is dan Jona! [42] Op de dag van het oordeel zal de koningin van het Zuiden samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij was van het uiteinde van de aarde gekomen om te luisteren naar de wijsheid van Salomo, en hier ziet u iemand die meer is dan Salomo! [31] Op de dag van het oordeel zal de koningin van het Zuiden samen met de mensen van deze generatie opstaan en hen veroordelen, want zij was van het uiteinde van de aarde gekomen om te luisteren naar de wijsheid van Salomo, en hier zien jullie iemand die meer is dan Salomo! [32] Op de dag van het oordeel zullen de Ninevieten samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij waren na de prediking van Jona tot inkeer gekomen, en hier zien jullie iemand die meer is dan Jona!

Afgezien van een enkel detail is de tekst helemaal gelijk, alleen de volgorde is verschillend. Lucas heeft hier de minder voor de hand liggende volgorde, want het is vreemd dat het eerst opeens weer over iemand anders gaat, en dan pas weer over Jona. Matteüs heeft dat waarschijnlijk omgedraaid om inhoudelijke redenen. Het is vaak zo dat Matteüs woorden groepeert en Lucas de volgorde van de bron aanhoudt. Hier moeten we dus de tekst van Matteüs volgen, maar in de volgorde van Lucas.

Wat er vermoedelijk in Q gestaan heeft, is de volgende tekst:

Anderen zeiden tegen hem: ‘Meester, we willen een teken van u zien.’ [Of iets in de trant van: ‘sommigen vroegen hem om een teken.’] Hij zei: ‘Dit is een verdorven generatie! Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van Jona. Want zoals Jona een teken was voor de inwoners van Nineve, zo zal de Mensenzoon een teken voor deze generatie zijn. Op de dag van het oordeel zal de koningin van het Zuiden samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij was van het uiteinde van de aarde gekomen om te luisteren naar de wijsheid van Salomo, en hier ziet u iemand die meer is dan Salomo! Op de dag van het oordeel zullen de Ninevieten samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij waren na de prediking van Jona tot inkeer gekomen, en hier ziet u iemand die meer is dan Jona!

Q 11:16, 29-32

De volgende vraag is op welke manier je het ontstaan van deze uitspraken historisch kunt beoordelen.

Wat Jezus over Jona zei (2)

In de tijd dat de evangeliën werden geschreven, ging er een herinnering aan Jezus rond waarin hij, gevraagd naar een teken voor zijn hemelse roeping, dit verzoek afwees.

In de vroegste bronnen bestaat deze herinnering in twee basisversies: de versie van Marcus, waarin Jezus het teken weigert en weggaat, en de versie van Q (Matteüs en Lucas), waarin Jezus het teken weigert maar dat aanvult met een teken dat eigenlijk geen teken is: Jona.

Historisch gezien zou je twee kanten op kunnen redeneren om deze situatie te verklaren. De eerste is de ‘Matteaanse’ variant: het gebeurde twee keer, en dat heeft geleid tot twee herinneringen. De tweede is de ‘Lucaanse’ variant: het gaat om twee varianten van dezelfde overlevering. Historisch gezien is het tweede waarschijnlijker. Lucas betoont zich hier de betere historicus.

Wat hebben Marcus en Q gemeenschappelijk?

Matteüs 12 (NBV21)Marcus 8 (NBV21)Lucas 11 (NBV21)
[38] Daarop reageerden enkele schriftgeleerden en farizeeën met een vraag: ‘Meester, we zouden graag een teken van U zien.’  [11] Daar kwamen de farizeeën op Hem af, en ze begonnen met Hem te discussiëren. Om Hem op de proef te stellen, verlangden ze van Hem een teken uit de hemel.[16] Anderen verlangden van Hem een teken uit de hemel om Hem op de proef te stellen.

[29] Toen er steeds meer mensen toestroomden,  
[39] Hij antwoordde: ‘Dit is een verdorven en trouweloze generatie. Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van de profeet Jona.  [12] Jezus slaakte een diepe zucht en zei: ‘Waarom verlangt uw soort mensen een teken? Ik verzeker u: aan mensen als u zal zeker geen teken gegeven worden!’zei Hij: ‘Dit is een verdorven generatie! Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van Jona.  

Het gemeenschappelijke bestaat eruit dat mensen Jezus vragen naar een teken als garantie van de waarheid van zijn woorden. Jezus wijst dit verzoek af, waarbij hij wijst op de bijzondere onwil van deze generatie, of algemener ‘dit soort mensen’. We hebben hier te maken met een heel oude herinnering. Want het is de gemeenschappelijke herinnering die geleid heeft tot de overlevering van Marcus en Q.

Dat het een heel oude herinnering is, wil historisch gezien strikt genomen niet zeggen dat het zo is gebeurd. Maar als ik het zou moeten beoordelen, dan zou ik dit het voordeel van de twijfel geven. Zo’n situatie past heel goed bij wat we verder van Jezus van Nazaret weten. En het is goed voorstelbaar dat zo’n spannend moment, waarop hun meester naar zijn legitimatie werd gevraagd en die daar op een soevereine wijze op antwoordde, in de herinnering van de leerlingen gebrand stond. Continuïteit tussen een gebeurtenis uit het leven van Jezus en deze oude herinnering vind ik dus waarschijnlijker dan het tegendeel.

Tegelijk is de voorstelling van één gebeurtenis die naar één oude herinnering leidt, een beetje simplistisch. De werkelijkheid is meestal weerbarstiger. In algemenere zin zou je kunnen zeggen dat de vraag om een teken en Jezus’ weigering een typische scene is die iets zegt over de wijze waarop Jezus optrad en de reacties die hij daarop kreeg.

De vraag is natuurlijk wel: bleef het bij wat er in Marcus staat, of bevat wat Q extra heeft ook nog historische herinnering? Om die vraag te beantwoorden is het nodig eerst preciezer te kijken wat er in Q heeft gestaan.

Wat Jezus over Jona zei (1)

De woorden over Jona die het Evangelie volgens Matteüs en het Evangelie volgens Lucas aan Jezus toeschrijven, roepen exegetische problemen op en hebben een interessante overleveringsgeschiedenis.

Jona komt in Lucas in één passage, en in Matteüs in twee passages voor, waarvan de eerste parallel loopt met Lucas. De eerste passage luidt in de respectievelijke evangeliën als volgt. Ik heb de tekst die exact overeenkomt of tenminste dezelfde woorden bevat, vet gemaakt.

Matteüs 12 (NBV21)Marcus 8 (NBV21)Lucas 11 (NBV21)
[38] Daarop reageerden enkele schriftgeleerden en farizeeën met een vraag: ‘Meester, we zouden graag een teken van U zien.’  [11] Daar kwamen de farizeeën op Hem af, en ze begonnen met Hem te discussiëren. Om Hem op de proef te stellen, verlangden ze van Hem een teken uit de hemel.[16] Anderen verlangden van Hem een teken uit de hemel om Hem op de proef te stellen.

[29] Toen er steeds meer mensen toestroomden,  
[39] Hij antwoordde: ‘Dit is een verdorven en trouweloze generatie. Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van de profeet Jona.  [12] Jezus slaakte een diepe zucht en zei: ‘Waarom verlangt uw soort mensen een teken? Ik verzeker u: aan mensen als u zal zeker geen teken gegeven worden!’zei Hij: ‘Dit is een verdorven generatie! Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van Jona.  
[40] Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van een grote vis zat, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het binnenste van de aarde verblijven. [30] Zoals Jona een teken was voor de inwoners van Nineve, zo zal de Mensenzoon een teken voor deze generatie zijn.  
[41] Op de dag van het oordeel zullen de Ninevieten samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij waren na de prediking van Jona tot inkeer gekomen, en hier ziet u iemand die meer is dan Jona! [42] Op de dag van het oordeel zal de koningin van het Zuiden samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij was van het uiteinde van de aarde gekomen om te luisteren naar de wijsheid van Salomo, en hier ziet u iemand die meer is dan Salomo! [31] Op de dag van het oordeel zal de koningin van het Zuiden samen met de mensen van deze generatie opstaan en hen veroordelen, want zij was van het uiteinde van de aarde gekomen om te luisteren naar de wijsheid van Salomo, en hier zien jullie iemand die meer is dan Salomo! [32] Op de dag van het oordeel zullen de Ninevieten samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij waren na de prediking van Jona tot inkeer gekomen, en hier zien jullie iemand die meer is dan Jona!

Het begin van de passage hebben Matteüs en Lucas deels ontleend aan Marcus, elk op een verschillende manier. Maar daarna laten ze Marcus achter zich. Matteüs en Lucas hebben zoveel gemeen, dat een literaire relatie verondersteld moet worden. Als je op een andere manier zou willen verklaren dat hun teksten tot in de kleinste details overeenkomen, is het niet mogelijk om ook de verschillen tussen beide teksten te verklaren.

Er zijn drie eenvoudige mogelijkheden: Matteüs gebruikt Lucas, Lucas gebruikt Matteüs, of Matteüs en Lucas gebruikten een gemeenschappelijke bron.

Dat Lucas Matteüs gebruikt heeft, ligt hier niet voor de hand. Het is niet goed voorstelbaar dat Lucas niets met Matteüs 12:40 gedaan zou hebben en het zou hebben omgewerkt naar een wat simpele en tegelijk onduidelijke uitspraak. Ook is het niet goed na te volgen waarom Lucas dan éérst de koningin van het zouden noemt en dan pas de Ninevieten en Jona. Matteüs’ volgorde is hier doordachter.

Dat Matteüs Lucas gebruikt zou hebben, zou in deze passage kunnen. Maar dat zou elders heel veel problemen opleveren en deze optie wordt daarom nauwelijks verdedigd. En er is in elk geval géén positief bewijs in de vorm van overname van Lucaanse redactie van Marcus door Matteüs.

Blijft over: een gemeenschappelijke bron. De meerderheidsvisie is dat Matteüs en Lucas onafhankelijk van elkaar een bron hebben gebruikt, Q genaamd. Dit verklaart de overeenkomsten én de verschillen. In het begin van de passage is er interferentie van Marcus, en daarom zien we dat Matteüs en Lucas elk op eigen wijze Q en Marcus in elkaar schuiven. Lucas neemt veel over van Marcus, en laat deze passage uit Marcus verder rusten. Matteüs neemt weinig over van Marcus, maar hij herhaalt later alles nog eens. En dan is Marcus duidelijk de hoofdbron.

Matteüs 16 (NBV21)Marcus 8 (NBV21)
[1] De farizeeën en de sadduceeën kwamen Hem op de proef stellen met de vraag hun een teken uit de hemel te tonen. [2] Hij gaf hun daarop dit antwoord: (…) [3](…) 4 Dit is een verdorven en trouweloze generatie. Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van Jona.’ En Hij liet hen staan en vertrok.[11] Daar kwamen de farizeeën op Hem af, en ze begonnen met Hem te discussiëren. Om Hem op de proef te stellen, verlangden ze van Hem een teken uit de hemel. [12] Jezus slaakte een diepe zucht en zei: ‘Waarom verlangt uw soort mensen een teken? Ik verzeker u: aan mensen als u zal zeker geen teken gegeven worden!’ En Hij liet hen staan, stapte weer in de boot en voer naar de overkant.

Dat Matteüs twee keer het verhaal van de vraag om een teken heeft, de ene keer met de meeste overeenkomsten met Lucas, de andere keer met de meeste overeenkomsten met Marcus, is een duidelijke aanwijzing dat dit in twee bronnen van Matteüs voorkwam.

Als we alles op een rijtje zetten, zien we het volgende.

  • In zowel Marcus als Q is er een passage waarin mensen Jezus om een teken vragen.
  • In Marcus wordt dit teken geweigerd met een verzuchting over deze generatie.
  • In Q wordt dit teken ook geweigerd met een opmerking over deze generatie.
  • Q voegt dan alsnog een teken toe dat eigenlijk geen teken is, om als het ware de weigering te onderstrepen met een Bijbelse precedent.
  • Matteüs heeft Marcus en Q geharmoniseerd door de passage twee keer op te nemen, maar Q iets naar Marcus toe te schrijven en Q richting Marcus.
  • Lucas heeft Marcus en Q in elkaar geschoven. Daardoor is bij Lucas de weigering van het teken zoals in Marcus verdwenen.

Ten slotte zij opgemerkt dat Matteüs en Lucas hun bronnen tot een nieuw verhaal verwerken. Hoezeer ze ook op hun bronnen gebaseerd zijn, het resultaat bestaat uit drie verschillende scenes. De vergelijking laat zien dat elk verhaal, hoe historisch bedoeld ook, een zekere mate van fictie bevat.

New Publication: A Farewell to the Pondering Mary (Luke 2:19)

Recently I publised a new article:

‘A Farewell to the Pondering Mary: Lexical, Aspectual and Exegetical Considerations Regarding ΣΥΜΒΑΛΛΟΥΣΑ in Luke 2:19’, Novum Testamentum 65/2 (2023) 175-191, DOI:10.1163/15685365-bja10040.

Abstract

Almost sixty years ago, W.C. van Unnik demonstrated that the participle συµβάλλουσα in Luke 2:19 does not mean “pondering” but that Mary was “understanding” the heavenly message. The limited reception of his view, especially in anglophone literature and translations of the Bible, stems from misconceptions about the lexical definition and the imperfective aspect of συµβάλλουσα, as well as from a problematic interpretation of the phrase “to keep matters/words in one’s heart.” The present study proposes that Luke 2:19 means that Mary preserved the message as revealed knowledge of the future and understood its meaning. This interpretation makes better sense within the infancy narrative and the Gospel of Luke as a whole than traditional interpretations and sheds new light on Mary’s image and function.