Eerder heb ik uiteengezet dat het verhaal over de vraag naar een teken in twee basisversies bestond, dat dit teruggaat op een heel oude herinnering en ik heb laten zien wat er vermoedelijk in Q stond.
Historische maximalisten (die je doorgaans niet aantreft onder wetenschappelijke historici en nieuwtestamentici) zullen beweren dat Jezus viermaal naar een teken werd gevraagd. Het wordt in de evangeliën immers viermaal verteld, en vier keer zijn er andere gesprekspartners en reageert Jezus op een andere manier. Als de evangeliën directe weergaven zouden zijn van wat er echt gebeurd is, moet je logischerwijs aannemen dat dit vier verschillende gebeurtenissen zijn geweest.
Door Marcus naast Q te zetten, heb ik laten zien wat een historisch minimum zou kunnen zijn: het gaat om een oude herinnering die continuïteit heeft met een of meer gebeurtenissen tijdens Jezus’ leven op aarde. De vraag om een teken en Jezus’ weigering is een typische scene die iets zegt over de wijze waarop Jezus optrad en de reacties die hij daarop kreeg. Dit is mijns inziens historisch aannemelijk en ook in lijn met wat ik in de wetenschappelijke literatuur tegenkom.
De vervolgvraag die ik hier wil behandelen, is hoe het ontstaan van de woorden in Q, die een stuk uitgebreider zijn dan in Marcus, historisch verklaard kan worden. Hierbij wil ik strikt historisch redeneren. Het maakt mij niet uit of de woorden in Q een weergave zijn van wat Jezus gezegd heeft, of dat ze later aan hem zijn toegeschreven. Sterker nog: ik zou het fantastisch vinden als we woorden en daden aan Jezus konden toeschrijven. Hoe meer hoe beter. Maar bij een historische benadering gaat het erom dat je dat op een methodisch strenge wijze doet. Wat ik hier schrijf, bedoel ik als een illustratie van een gangbare wetenschappelijke werkwijze om historische vragen toe te passen op deze teksten.
Q luidde vermoedelijk als volgt:
Anderen zeiden tegen hem: ‘Meester, we willen een teken van u zien.’ [Of iets in de trant van: ‘sommigen vroegen hem om een teken.’] Hij zei: ‘Dit is een verdorven generatie! Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van Jona. Want zoals Jona een teken was voor de inwoners van Nineve, zo zal de Mensenzoon een teken voor deze generatie zijn. Op de dag van het oordeel zal de koningin van het Zuiden samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij was van het uiteinde van de aarde gekomen om te luisteren naar de wijsheid van Salomo, en hier ziet u iemand die meer is dan Salomo! Op de dag van het oordeel zullen de Ninevieten samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij waren na de prediking van Jona tot inkeer gekomen, en hier ziet u iemand die meer is dan Jona!
Q 11:16, 29-32
Als je woordelijker zou vertalen, staat er: ‘(…) maar een teken zal haar niet gegeven worden, behalve het teken van Jona.’ Tot ‘behalve’ loopt de inhoud dus precies parallel aan Marcus. De mensen die om een teken vragen, krijgen het niet. De formulering van Marcus is trouwens ook interessant. Woordelijk weergegeven: ‘Als aan deze generatie een teken gegeven zal worden!’ Hierbij moet je aanvullen: ‘zullen ze ten onder gaan’ of iets dergelijks. De strekking is uiteraard: ze zullen zeker geen teken krijgen. Dit is een semitisme, en ik kan mij levendig voorstelling dat deze krasse weigering indruk op de leerlingen heeft gemaakt en zij dit onthouden hebben.
In Q is er een vervolg: de mensen krijgen wel het teken van Jona. Dit is uiteraard niet een teken zoals de mensen die vragen. Het teken van Jona is eigenlijk geen teken, maar een onderstreping van de weigering een teken te geven. Als je zo graag een teken wilt, nou alsjeblieft, hier heb je er eentje…
De inhoud is: zoals Jona een teken was voor de Ninevieten, zo zal de Mensenzoon een teken voor deze generatie zijn. Deze formulering doet sterk denken aan een ander woord uit Q. Lucas 17:24 luidt: ‘Want zoals de bliksem licht geeft wanneer hij van de ene naar de andere kant van de hemel flitst, zo zal de Mensenzoon verschijnen’ (vgl. Mat. 24:27). De parallelle vorm en inhoud zijn wat mij betreft een sterke aanwijzing voor hoe je het teken van Jona moet lezen. De toekomende tijd van ‘zal zijn’ wijst op de komst van de Mensenzoon. Dan betekent het: net zoals Jona’s optreden de ondergang aankondigde voor de Ninevieten, zo zal de komst van de Mensenzoon de ondergang betekenen van de mensen die om een teken vragen. Het optreden van een profeet als teken is in het Oude Testament verbonden met oordeel. Saillant detail is natuurlijk dat Jona’s aankondiging slechts bestond in de prediking van enkele woorden, zonder bijzondere tekenen.
Om het teken van Jona te begrijpen moet je enkele denkstappen maken, en het is geen wonder dat Matteüs voor een vereenvoudiging koos door er een christologische profetie van te maken. De verklaring voor die moeilijkheid zou kunnen liggen in het groeiproces van de woorden in Q.
Het thema van Jona en zijn prediking komt voor in het woord over de Ninevieten:
Op de dag van het oordeel zullen de Ninevieten samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij waren na de prediking van Jona tot inkeer gekomen, en hier ziet u iemand die meer is dan Jona!
Hier is geen sprake van onduidelijkheid. De redenering is: als de heidense Ninevieten al op Jona’s prediking tot inkeer zijn gekomen, dan is het de mensen die nu, bij iemand die meer is dan Jona, niet tot inkeer komen, in het oordeel zeer zwaar aan te rekenen dat ze dat niet hebben gedaan.
Dat Jona’s prediking succesvol was, doet niet af aan de hierboven gegeven duiding van het teken van Jona voor de Ninevieten. Jona kwam als teken van veroordeling. Dat de Ninevieten daaraan zijn ontsnapt, draagt juist bij aan de veroordeling van ‘deze generatie’.
Volgens mij kun je het teken van Jona voor de Ninevieten pas goed duiden als je het daaropvolgende woord over de Ninevieten hebt gelezen. Dat is een aanwijzing dat we te maken hebben met een manier waarop twee losse overleveringen aan elkaar zijn geknoopt. Binnen Q gaat het in de context steeds over de vraag of Jezus’ autoriteit wel van God komt, en dat die vraag een beslissing van Jezus’ hoorders vraagt. In die context zijn de woorden over de vraag naar een teken en het woord over de Ninevieten aan elkaar geknoopt door het teken van Jona. De Q-redactor maakte hierbij gebruik van de vorm ‘zoals (voorbeeld uit het verleden of de natuur), zo zal de Mensenzoon (…) zijn’, zoals die ook elders in Q is te vinden
Een ander argument hiervoor is de volgorde ‘koningin van het Zuiden’ – ‘Ninevieten’. Die volgorde is een beetje vreemd na het noemen van het teken van Jona. Q 11:29b-30 valt daarom goed te beschouwen als een redactionele brug tussen twee overleveringen:
(…) Hij zei: ‘Dit is een verdorven generatie! Ze verlangt een teken, maar zal geen teken krijgen
[behalve dat van Jona. Want zoals Jona een teken was voor de inwoners van Nineve, zo zal de Mensenzoon een teken voor deze generatie zijn.]
Op de dag van het oordeel zal de koningin van het Zuiden samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij was van het uiteinde van de aarde gekomen om te luisteren naar de wijsheid van Salomo, en hier ziet u iemand die meer is dan Salomo! Op de dag van het oordeel zullen de Ninevieten samen met deze generatie opstaan en haar veroordelen; want zij waren na de prediking van Jona tot inkeer gekomen, en hier ziet u iemand die meer is dan Jona!
Dat het woord over de koningin van het Zuiden ouder is dan Q, zou goed kunnen. Salomo figureert namelijk ook elders in Q in een woord van Jezus, maar in een andere rol (zie Lucas 12:27 par.). En er zijn woorden in Marcus en Q te vinden met vergelijkbare thematiek. Het aanhalen van voorbeelden uit het verleden en/of uit de heidenwereld komt in dat type woorden vaker voor:
- Het lot van Sodom zal op die dag draaglijker zijn dan x (Mat.10:15; Luc. 10:12).
- Tyrus en Sidon zouden allang tot inkeer gekomen zijn en het zal voor hen draaglijker zijn in het gericht (Mat. 11:21-23; Luc. 10:13-14).
- Zoals het was in de dagen van Noach, zo zal het op de dag van de Mensenzoon zijn (Mat. 24:37-39; Luc. 17:26-27, 30).
Het zou kunnen dat het woord over de Ninevieten tot dezelfde groep overleveringen behoorde. Maar het is ook mogelijk om een andere verklaring te geven. Q houdt namelijk van verdubbelingen van voorbeelden en van man-vrouw-paren. Lucas heeft die voorkeur overgenomen. Bij het laatst aangehaalde woord over de dagen van Noach voegt hij bijvoorbeeld het voorbeeld van de dagen van Lot toe, en eindigt dan met ‘Denk aan de vrouw van Lot!’ (Luc. 17:32). Als Lucas dit kon doen, kon Q of de overlevering vóór Q dat ook doen. Een argument hiervoor is de volstrekt gelijke opbouw. Het is goed mogelijk dat een Q-overleveraar het woord over de koningin van het Zuiden en Salomo imiteerde en een eigen voorbeeld toevoegde, dat van de Ninevieten.
Als deze reconstructie klopt, is het duidelijk dat er geen enkel woord over Jona in Q op oudere traditie dan Q en vervolgens op Jezus teruggevoerd kan worden. Wat zei Jezus over Jona? Helemaal niets. Als je niet meegaat met de laatste stap van de reconstructie, dan kan alleen het woord over de Ninevieten, niet dat van het teken van Jona teruggevoerd worden op oudere traditie en eventueel op Jezus.
Bovenstaande is de meest sceptische en tegelijk goed mogelijke reconstructie die ik kan verzinnen. Het onderliggende principe is dat je bij de teksten die je in de bronnen aantreft steeds moet beargumenteren waarom je ze aan een oudere laag toeschrijft. Ook als je beweert dat Jezus dit natuurlijk zo gezegd heeft, doe je een enorme aanname en steun je op hypothesen die vanuit een historisch perspectief bevraagd kunnen worden.
Als de bovenstaande reconstructie niet klopt, en die kans is levensgroot aanwezig, dan is de meest voorzichtige conclusie: één bron is geen bron. De woorden over Jona komen alleen in Q voor. Het is daarom, zonder ander ondersteunend bewijs, niet aantoonbaar dat Jezus het ooit over Jona heeft gehad. Het is zeker mogelijk, maar er zijn ook goede alternatieve verklaringen. De vraag wat Jezus over Jona zei, strandt dus bij Q in het meest optimistische geval onbeslist.
Historisch gezien kunnen deze woorden alsnog gebruikt worden bij de reconstructie van Jezus’ boodschap door te letten op hoe de thematiek van deze woorden terugkomen in andere teksten. Dat is de trend in het huidige onderzoek. Men heeft het grotendeels opgegeven om de ‘echte woorden’ van de ‘onechte woorden’ te onderscheiden, omdat dit meestal gewoon niet mogelijk is. Men let dan meer op de grote lijnen en terugkerende thema’s. Als je zo naar de woorden over Jona kijkt, staan ze in lijn met Jezus’ boodschap dat het in het gericht cruciaal is of je Jezus’ goddelijke gezag hebt aanvaard en of je aan zijn oproep om tot inkeer te komen, gehoor hebt gegeven.